H13 (3) – MARTIALIS I Epigrammen I > Ep. 5.13 (p.168, vv. 1 – 4); H. Wat Martialis waard is (1)
1 Sum, fateor, semperque fui, Callistrate816, pauper817,
sed non obscurus nec male818 notus eques819,
sed toto legor orbe frequens820 et dicitur ‘Hic est’,
quodque dedit cinis821 paucis, hoc822 mihi vita823 dedit824.
|
Ik ben, ik beken het, en ik ben altijd arm geweest, Callistratus,
maar niet een onbekende en een niet nauwelijks bekende ridder,
maar ik word in heel de wereld veelvuldig gelezen en men zegt ‘Hier is hij’, en wat de dood aan weinigen gaf, dat heeft het leven aan mij gegeven.
|
H13 (3) – MARTIALIS I Epigrammen I > Ep. 5.13 (p.168, vv. 5 – 10); H. Wat Martialis waard is (2)
|
5 At825 tua centenis incumbunt tecta columnis,
et libertinas826 arca flagellat827 opes,
magnaque Niliacae servit tibi gleba Syenes828,
tondet et innumeros Gallica Parma greges.829
Hoc830 ego tuque sumus: sed quod sum, non potes esse:
10 tu831 quod es, e populo quilibet esse potest.
|
Maar jouw dak rust op honderd zuilen,
en je geldkist zweept de rijkdom van een vrijgelatene op,
en het grote gebied van Syene aan de Nijl dient jou/is jouw slaaf,
en het Gallische Parma scheert de/jouw ontelbare kuddes.
Jij en ik/Ik en jij, wij zijn dit: maar wat ik ben, kun jij niet zijn:
wat jij bent, kan de eerste de beste uit het volk zijn.
|
H13 (3) – MARTIALIS I Epigrammen I > Ep. 5.15 (p.169, vv. 1 – 6); I. De opbrengst van de grappen van Martialis (1)
|
1 Quintus nostrorum liber est, Auguste832, iocorum833
et queritur834 laesus carmine nemo meo835,
gaudet836 honorato837 sed multus nomine lector838,
cui victura839 meo munere840 fama datur.
5 ‘Quid tamen haec841 carmina prosunt quamvis venerantia multos?’
Non prosint842 sane843, me tamen ista iuvant844.
|
Dit is het vijfde boek van onze/mijn spotdichten, Augustus,
en niemand klaagt, nadat/omdat hij door mijn gedichten/poëzie gekwetst is, maar/nee menig lezer is verheugd over/blij met het eren van zijn/hun naam,
aan wie door mijn geschenk eeuwige roem gegeven wordt.
‘Wat echter leveren deze/zij op, hoewel zij velen eer bewijzen?’
Laten ze voor mijn part niets opleveren, toch doen die/ze mij plezier.
|
H13 (3) – MARTIALIS I Epigrammen I > Ep. 7.61 (p.172, vv. 1 – 10); L. Domitianus maakt de straten van Rome weer toegankelijk (1)
|
1 Abstulerat845 totam846 temerarius institor urbem
inque suo nullum limine limen847 erat.
Iussisti tenues848, Germanice, crescere vicos849,
et modo quae fuerat semita, facta via est.
5 Nulla catenatis pila est praecincta lagonis
nec praetor medio cogitur ire luto,
stringitur in densa nec caeca novacula turba,
occupat aut totas nigra popina vias.850
Tonsor, copo, cocus, lanius851 sua limina servant.
10 Nunc Roma est852, nuper magna taberna853 fuit.
|
De brutale venter/winkelier had zich de hele stad toegeëigend,
en geen enkele drempel was/bleef in/binnen zijn grens.
U heeft bevolen, Germanicus, dat de nauwe straten groeiden,
en (dat) wat onlangs nog een (voet)pad was geweest, is een weg geworden. Geen enkele zuil is omgeven door vastgeketende kruiken,
en de praetor wordt niet gedwongen midden door de modder te gaan,
en niet wordt er zomaar een scheermes getrokken in een opeengepakte massa, of bezet de zwarte eettent gehele straten.
Kapper, kroegbaas, kok, slager houden zich aan hun drempels/grenzen.
Nu is er Rome, onlangs was het (één) grote winkel.
|
Do'stlaringiz bilan baham: |