Op een kritikaster*
“Ze zijn te lang, jouw epigrammen!”
aldus pleeg jij mij af te kammen.
Maar wat er bij jou zelf aan schort?
Jij schrijft er geen: ze zijn te kort!
De tand des tijds*
Zeg Aelia, al roep je ach en wee,
naar je vier tanden kun je fluiten:
je hoestte eerst de eerste twee
en toen de laatste twee naar buiten.
maar weet je wat het leed verzoet
nu je je tanden hebt verloren?
Dat jij, als je wéér hoesten moet,
je nergens meer aan hoeft te storen!
*Alle vertalingen zijn van Frans van Dooren.
H13 (3) – MARTIALIS I Epigrammen I > Ep. 1.13 (p.161, vv. 1 – 4); B. Lof voor Arria (1)
|
1 Casta760 suo gladium cum traderet Arria761 Paeto762,
quem763 de visceribus strinxerat ipsa suis764,
‘Si qua fides765, vulnus quod feci non dolet766,’ inquit,
‘sed tu quod767 facies, hoc768 mihi, Paete, dolet769.’
|
Toen de kuise Arria het zwaard overhandigde aan haar Paetus, (het zwaard) dat ze zelf/eigenhandig uit haar (eigen) ingewanden had getrokken, zei ze: ‘Geloof mij, de wond die ik heb gemaakt doet geen pijn,
maar de wond die jij zult maken, dat/die doet mij pijn, Paetus.’
|
Do'stlaringiz bilan baham: |