SUBST=substantivum (=zelfstandig nw) ADI=adiectivum (bijvoeglijk naamwoord) ADV=adverbium (bijwoord) PRON=pronomen (voornaamwoord)
PREP=prepositie (voorzetsel) POSTP=postpositie (achterzetsel) voegwoord↔=nevenschikkend voegwoord voegwoord↓= onderschikkend voegwoord
Trappen van vergelijking
POS=positivus (stellende trap) COMP=comparativus (vergrotende trap) SUPERL=superlativus (overtreffende trap)
Vaak voorkomende constructies
AcI=accusativus cum infinitivo-constructie
NcI=nominativus cum infinitivo-constructie
AcP=accusativus cum participio-constructie
ABL abs=ablativus absolutus-constructie
Zinstructuur
HZ=hoofdzin BZ=bijzin
KLG=Kleine Latijnse Grammatica
EIS=methode Eisma
HERM=methode Hermaion
Extra aandacht voor de coniunctivus (CON); 1
Word niet zenuwachtig van een coniunctivus: een coniunctivus hoort bij het Latijn als een hamburger bij de Mac, als cosinus bij wiskunde, als taart bij verjaardag.
In het pensum komen veel coniunctivi (CON) voor. Geen nood. Van veel CON merk je in de vertaling niets. Dat zijn met name CON in de bijzin. De CON is gewoon vaak de vereiste modus in de BZ (de zogenaamde modus subordinationis), meer niet. De CON in de hoofdzin verdienen wel degelijk extra aandacht, maar aan de andere kant komen die ook weer niet heel veel voor.
Globaal zit het voor een HOOFDZIN zo. Een indicativus (IND) geeft daar de constatering van een feit aan, in het verleden, in het heden en in de toekomst. En een CON in een hoofdzin doet dat niet. Dan kun je nog alle kanten op, maar iedereen snapt dat een wens (voorbeeldzin 1), een onvervulbare wens dus ook (1), een twijfel (5), een aansporing (3), een mogelijkheid (4), een verbod (7) en vanzelfsprekend een niet-werkelijkheid (2) allemaal voorbeelden zijn van hetzelfde: er wordt geen feit geconstateerd. Je wilt het graag, je had het graag gewild, ga je het doen?, iemand moet het eens een keer doen, het zou wel eens kunnen, iemand mag iets niet doen, iets zou zo zijn, maar is dat dus niet. CON in de HOOFDZIN? Niet moeilijk.
Daarnaast heb je steun aan het type ontkenning dat eventueel gebruikt wordt (ne of non), aan de gebruikte werkwoordstijd (een irrealis zul je niet in het praesens tegenkomen) en aan de persoon (een dubitativus zul je niet snel in de 3e persoon tegenkomen). Op basis van de KLG is een overzicht gemaakt door mijn collega Rademaker, en dat overzicht is op superlatijn.nl te vinden. Natuurlijk! Wat is daar niet te vinden?
HOOFDZIN:
1) CON van wens (desiderativus/cupitivus: Amicus haec ne dicat = moge de/m’n vriend dit niet zeggen)
2) CON van niet-werkelijkheid (irrealis: Si non id fecissem, vitam amisissem = Als ik dat niet gedaan had/zou hebben, had ik mijn leven verloren)
3) CON van aansporing (adhortativus: Ne id faciamus = Laten we dat niet doen)
4) CON van mogelijkheid (potentialis: Aliquis dicat = iemand kan zeggen/zegt misschien)
5) CON van twijfel (dubitativus: Eamus an maneamus? = Zullen/moeten we gaan/Gaan we of zullen/moeten we blijven/blijven we?)
6) CON van toegeving (concessivus: ne id fecerit, tamen sceleratus est = Oké, laat hij dat dan niet gedaan hebben, toch is hij een misdadiger)
7) CON van verbod (prohibitivus: Ne timueritis! = Vreest niet!)
Do'stlaringiz bilan baham: |